Succesfactoren!

Wat zijn nu de succesfactoren als het gaat om het tot stand brengen van samenwerking tussen de scholen van het Vakcollege? Om dit te achterhalen heb ik een vergelijking gemaakt tussen de antwoorden van respondenten van het vmbo, het mbo en de  ‘tevreden alliantiepartners’. Dit zijn scholen (n=13) die de samenwerking hebben gewaardeerd met een cijfer hoger dan een 7.

De succesfactoren waaruit de respondenten konden kiezen komen uit de literatuur (m.n. Boonstra, 2007) en blijken vrijwel zonder uitzondering op dit moment deze benaming te mogen hebben, want indien de totale populatie wordt vergeleken met de ‘tevreden alliantiepartners’, dan blijken deze laatste scholen de succesfactoren een grotere rol toe te kennen dan de rest.

De percentages voor informatie uitwisseling scoren opvallend hoger bij de tevreden alliantiepartners, net zoals investeren in vertrouwensontwikkeling en het bespreken van samenwerkingsproblemen. Gemeenschappelijke werk- en leefregels ontwikkelen valt ook op in dit opzicht, al zou dit ook kunnen komen omdat deze scholen al iets verder zijn in de samenwerking.

Teams samenstellen met voldoende samenwerkingsvaardigheid is een belangrijke succesfactor. Dit laatste komt ook weer terug in de interviews. “We kiezen voor onze coördinatoren, want die weten wat er voor de opleiding nodig is. Niet sec vanuit het vak zelf maar ook bekeken vanuit taal, rekenen, burgerschap en begeleiding. Het moeten mensen zijn met een wat ruimere blik op de zaak”, zegt een ROC. “Ze moeten een bereidheid bezitten om dingen aan te passen en open staan voor vernieuwing”, zegt een ander.

U kunt de rest zelf zien in de grafieken, vergeet in ieder geval de heldere en realistische doelstellingen niet (en formuleer die zo dat zij óók successen op de korte termijn mogelijk maken). Succes!

Advertentie

Presentatie resultaten onderzoek

Op donderdag 8 maart 2012 start het twee-daagse congres “het Vakcollege verbindt” in het Mennorode conferentiecentrum te Elspeet. In de workshop “de sterkste schakel” zal ik in vogelvlucht de ‘highlights’ van mijn onderzoek presenteren, over alliantievorming in het algemeen en die voor het Vakcollege in het bijzonder.

Daarna zal Sandra van Dam van de werkmaatschappij het Vakcollege u aan de hand van 4 praktijkvoorbeelden een idee geven van de mogelijkheden op het gebied van de samenwerking. Vervolgens kunt u aan de hand van een eerste checklist kijken of u zelf op de goede weg bent.

Wat neemt u mee naar huis? Hopelijk wat meer inzicht in alle (succes) factoren die meespelen, en een checklist om terug op school nog eens kritisch door te lopen.

KLIK HIER VOOR DE PRESENTATIE

Wie past zich aan?

Als je een doorlopende leerlijn van VMBO naar MBO wilt realiseren in het kader van de Vakcolleges, wie zou zich dan aan wie moeten aanpassen? Aangezien er delen van de lesstof van het MBO indalen zullen er waarschijnlijk bij de beide alliantiepartners wijzigingen optreden. Toch is er iets voor te zeggen dat het MBO bepalend is. Want zij hebben meestal te maken met meerdere partners, waarbij het bijzonder lastig kan zijn om het onderwijs goed te organiseren indien leerlingen allemaal verschillende achtergronden hebben voor wat betreft de vooropleiding.

Bij kleine aantallen instromende Vakcollege leerlingen zal het MBO niet in staat zijn om een aparte klas te formeren. Het is voor VMBO’s en een MBO in dezelfde regio dus zaak om de invulling van het lesprogramma onderling af te stemmen. Daardoor worden de instromende groepen in het MBO groter en kunnen de leerlingen sneller op maat worden bediend.

Niet alleen de kwaliteit is dus belangrijk, maar ook de kwantiteit.

Samenwerkingsmodellen tussen droom en daad

__________________________________________________________________________________

Een plaatje zegt meer zegt dan duizend woorden, maar enige uitleg is denk ik niet overbodig. Tijdens de conferentie ‘de sterkste schakel‘ is een enquête verspreid waarin werd gevraagd om een rangorde van 1 (eerste keuze) t/m 5 (laatste keuze) aan te geven voor de in het plaatje genoemde samenwerkingsmodellen betreffende de uitvoering van het onderwijs in het Vakcollege. Men kon per samenwerkingsmodel een rangorde aangeven, dus er waren bijvoorbeeld ook respondenten die meerdere mogelijkheden op de laatste plaats hebben gezet.

De eerste keer werd gevraagd te kiezen op basis van de eigen visie, zonder te letten op de eventuele randvoorwaarden. De tweede keer werd gevraagd naar een keuze op basis van de praktijk, waarin een school uiteraard wel te maken heeft met allerlei randvoorwaarden. De enquête is in totaal door 50 mensen ingevuld, waarvan 48 afkomstig uit het VMBO, 8 afkomstig uit het MBO en 2 van andere instellingen.

Terug naar het plaatje. Dat laat het totaal resultaat zien, omdat bleek dat de respondenten afkomstig uit VMBO en MBO niet wezenlijk van mening verschilden. Een geel bolletje laat zien welke plaats dat samenwerkingsmodel kreeg indien men puur uitging van de visie. Een groen bolletje geeft de keuze in de praktijk. De pijlen laten het verschil zien tussen visie en praktijk, tussen ‘droom en daad’.

Enigszins volgens verwachting is de constatering dat de huidige traditionele verdeling in de praktijk beter scoort dan in de visie. Wel verrassend voor mij is de laatste plaats voor ‘de gehele route in VMBO context’. VMBO en MBO volledig geïntegreerd scoort een eerste plaats in de visie, maar valt terug naar de laatste plaats zodra de praktijk om de hoek komt kijken.

Er is nog meer te ontdekken, maar de onbetwiste voorkeur gaat uit naar een gezamenlijk vierde leerjaar.

Samenwerken

Als er één niveau is waarop er in het kader van het Vakcollege samengewerkt moet worden dan is het wel op het niveau van de docenten. Dat kan in allerlei situaties het geval zijn, zoals bij het tot stand brengen van de doorlopende leerlijn, het les geven op de locatie van de alliantie partner of misschien wel bij het samen met een collega les geven aan een gecombineerde groep VMBO- en MBO-leerlingen.

Als schoolleider zul je moeten beslissen welke docenten je hiervoor inzet. Maar op welke gronden bepaal je wie geschikt is om de samenwerking handen en voeten te geven? Daar worden verschillende antwoorden op gegeven. Zo zegt de ene schoolleider vooral te focussen op de samenwerkingsvaardigheden. “Ze moeten een bereidheid hebben om dingen aan te passen en openstaan voor vernieuwing”. Dit terwijl een andere schoolleider juist kijkt naar de vakinhoudelijke kwaliteiten. Want;  “als het op dat gebied klikt, dan komt de rest vanzelf”.

Wat versta je eigenlijk onder ‘samenwerkingsvaardigheden’? Door Amando en Ambrose (2001) zijn een aantal persoonlijke samenwerkingsvaardigheden benoemd. Een korte selectie is:

– De in te zetten docenten moeten weten hoe samenwerken werkt en kunnen denken vanuit verschillende belangen.

– Zij moeten het vermogen hebben om stabiele relaties te ontwikkelen en beschikken over een uitgebreid netwerk in de eigen organisatie.

– Ze moeten kunnen omgaan met complexiteit en een goede timing hebben.

– Verder zijn onderhandelings- en procesvaardigheden van belang.

Zeker als een MBO docent ‘ingedaalde’ lessen geeft aan een VMBO-leerling in het vierde leerjaar van het Vakcollege, dan zou je hem kunnen beschouwen als een ambassadeur voor de leerjaren vijf en zes. Die docent zou dus een kanjer moeten zijn qua samenwerkingsvaardigheden en vakinhoudelijke kwaliteiten. En hetzelfde geldt natuurlijk andersom voor de VMBO docent die een leerling begeleidt in het vijfde jaar.

Maar zulke kanjers zijn breed inzetbaar en ook heel nuttig op de eigen school. Het is maar waar je als schoolleider het zwaartepunt wilt leggen.

De grenzen van allianties

Als je een alliantie in het kader van het Vakcollege aangaat dan spelen er allerlei bewuste en onbewuste processen die ervoor zorgen dat er opnieuw grenzen bepaald (moeten) worden tussen de samenwerkingspartners. Het is goed om je bewust te zijn van de aanwezigheid van deze grenzen, omdat zij het doen en laten van de deelnemers aan de alliantie beïnvloeden.

Erik van de Loo heeft hierover geschreven op basis van een artikel van Hirschhorn en Gilmore uit 1992. Deze onderscheiden vier psychologische grenzen die als mikadostokjes tegen elkaar aanliggen. Deze grenzen zijn in ons geval de ontmoetingsplaats voor docenten, teams en scholen die een samenwerkingsverband hebben. De eerste grens is de gezagsgrens; wie heeft het voor het zeggen? Welke van de partners heeft de meeste invloed over de te varen koers? De politieke grens gaat uiteraard over belangen, wie heeft wat te winnen in de samenwerking? De derde grens is de identiteitsgrens; wat gebeurt er met je identiteit op het moment dat je gaat samenwerken, wordt deze versterkt of juist verzwakt? Tot slot is er de taakgrens; wie neemt welk stukje van het werk in de alliantie voor zijn rekening?

De truc is nu om de mikadostokjes zodanig neer te leggen dat beide partners tevreden zijn. Zodra bijvoorbeeld één van de partners vindt dat hij wordt overheerst door de ander (gezagsgrens), of in verhouding veel meer investeert qua lesuren (taakgrens) dan zal dit verstorend werken op de verhoudingen. Dan zijn vaardigheden nodig zoals het problemen tijdig signaleren, benoemen, bespreken en oplossen. Dat klinkt makkelijker dan het in de praktijk vaak is. Maar in een goede samenwerkingsrelatie worden problemen beschouwd als een creatieve bron voor vernieuwing.

Paradoxen in beeld

Vandaag twee workshops gegeven tijdens de conferentie ‘de sterkste schakel’. De deelnemers werden aan het denken gezet aan de hand van een aantal paradoxen;  twee zaken die met elkaar op gespannen voet staan, die een schijnbare tegenstelling vormen. Ze hebben een onderliggende samenhang. Je hoeft dus niet te kiezen zoals bij een dilemma.

Een voorbeeld is de paradox tussen de ‘angst om autonoom te blijven’ en de ‘angst om autonomie te verliezen’. Bij het aangaan van een alliantie ben je niet meer de ‘baas’ over een stukje van je onderwijs, verlies je een stukje identiteit. Maar alleen blijven kan betekenen dat je de boot mist, bijvoorbeeld omdat de beoogde school dan met een andere partner de alliantie aangaat. Hoe kun je intensief samenwerken terwijl je toch een vorm van autonomie behoudt?

Een andere paradox is die tussen ‘vorm en inhoud’ en ‘formering en proces’. Actueel daarbij is welk model je kiest voor de samenwerking. ‘Vorm en inhoud’ schept zekerheid over machtsverhoudingen, besluitvormingsprocessen en werkwijzen. Maar aandacht voor het formeren is nodig om tot echte samenwerking te komen en vertrouwen te krijgen. Beide uitersten wijzen naar elkaar en hebben elkaar nodig.

Tijdens beide ronden werd er goed inhoudelijk gediscussieerd waarbij er  nieuwe paradoxen werden genoemd, zoals: ‘Passen we het aanbod op het ROC aan op het VMBO’ of ‘passen we het aanbod op het VMBO aan op het ROC?’

Ook ontstond een visuele paradox; maak een rechthoek die de 6 jaren vakcollege voorstelt en zet er een schuine streep door die de urenverdeling tussen VMBO en ROC docenten voorstelt. Ga uit van het huidige urenaantal en maak in je alliantie afspraken over hoe de streep komt te lopen. Zou het zo simpel kunnen zijn?

De sterkste schakel

Op 23 november organiseert de werkmaatschappij van het Vakcollege een conferentie: ‘De sterkste schakel‘. Deze gaat in op de gezamenlijke invulling van de doorlopende leerlijn van leerjaar 4 van het Vakcollege. Het congres is een aftrap voor de betrokken vmbo’s, mbo’s en leerbedrijven om aan dit project op de drie niveaus, beleidsmatig, tactisch en operationeel, een bijdrage te leveren.

In het kader van mijn onderzoek zal tijdens dit congres een enquête worden uitgezet, terwijl ik ook een workshop zal geven;  ‘aan tafel over de alliantie’. Dit betreft een brainstorm over wat werkt en wat niet werkt om de alliantie op te bouwen. Het herkennen en erkennen van spanningen en knelpunten is een succesvoorwaarde voor samenwerking tussen scholen. Hiermee kunnen omgaan, maakt het eenvoudiger om de organisatorische problematiek op te lossen en gezamenlijk tot een verantwoorde keuze van een samenwerkingsmodel te komen.

De deelnemers worden na een korte theoretische inleiding in twee ronden aan het werk gezet aan de hand van een aantal schijnbare tegenstellingen of paradoxen. Doel is om inzicht te verkrijgen in werkbare oplossingen bij het zoeken naar verbinding en een betekenisvolle samenwerking.

Faseren op draagvlak

Kun je regionale samenwerking tussen verschillende overheden vergelijken met het opzetten van een Vakcollege door meerdere scholen? Als ik de publicatie ‘Het lege land, de regio als speelveld’ lees, dan zie ik duidelijke overeenkomsten, zoals: De logica van ‘een vraagstuk’ brengt met zich mee, dat naar een geïntegreerde aanpak wordt gezocht. De beleidstrajecten zijn in handen van afzonderlijke spelers; feitelijk gaat het om de afstamming die men wil plegen, want in de natuurlijke rusttoestand lopen de trajecten van de verschillende overheden (lees; scholen) naast elkaar.

Hendriks, Grobbe en Lap beschrijven de samenwerking in de regio als een middeleeuws avontuur; de koningsstaf zit in ieders ransel, maar alleen als men er samen uitkomt. Er is geen ‘algemeen belang’, tenzij het wordt gevonden. Het spel lijkt op een prisoners dilemma, want elke speler kan de zoektocht doen mislukken en alleen samen kom je tot succes. Tussen die twee uitkomsten zit weinig. Vandaar dus ook de opluchting, wanneer processen slagen. Daarom die sfeer van heroïek en drama.

Wat kunnen we als onderwijsinstanties leren van de in de regio opgedane ervaringen? Behoorlijk wat, denk ik. In mijn onderzoek wil ik onder meer kijken in hoeverre de in het stuk behandelde interventies bruikbaar zijn. De eerste daarvan is het ‘faseren op draagvlak’. Het bovenstaande plaatje vat dit samen; er wordt niet op de inhoud van beleidsvraagstukken gefaseerd, maar op synchronisatie van het draagvlak dat rond een (niet strikt afgegrensde inhoud) wordt gevonden. Het op één lijn houden van inhoudelijke stappen met versterking van het draagvlak levert een soort ideale lijn op waarlangs een interactief proces tot resultaat komt.

De valkuil is het onderweg verlaten van de ideale lijn. Dan kan bijvoorbeeld de beleidsontwikkeling doorgaan, terwijl sommige partijen hebben afgehaakt. Het gevolg zou kunnen zijn dat er wel hard gewerkt is aan de inhoud, maar dat het besluit niet wordt genomen of dat de uitvoering stagneert. Zou het kunnen dat Vakcolleges hier ook tegenaan lopen of dit in de nabije toekomst gaan doen?

Faseren langs de ideale lijn zou dan een oplossing kunnen zijn. Dat betekent;

–       eerst zoeken naar de issues waaraan voldoende partijen zich willen verbinden;

–       dan met een voldoende brede coalitie de richting voor een oplossing vinden;

–       checken of echt alle partijen – inclusief hun achterban – achter zo’n besluit staan;

–       en als over beleid beslist is; niet direct gaan uitvoeren, maar keuzes maken over welke vorm van implementatie het best past bij de actualiteit van dat moment en spelende prioriteiten van partijen.

In februari hebben we in de NSO MEM opleiding een simulatie rondom de samenwerking tussen organisaties uitgevoerd onder leiding van de auteur van bovengenoemde publicatie; Jan Hendriks. Om te leren welke sociaalpsychologische processen in de samenwerking bevorderend en remmend kunnen zijn en hoe je ze kunt hanteren. Dat was confronterend; de beoogde samenwerking leek zelfs in een simulatie al snel meer op ouderwets landjepik.

Puzzelen met organisaties

Op welke wijze zouden vakcolleges organisatorisch vorm kunnen geven aan de doorlopende leerlijn? In de studie van Glaudé, Voncken en van Eck, ‘Doorlopende leerweg door het Vakcollege‘ worden vijf mogelijke varianten behandeld;

– De gehele leerroute vindt plaats in VMBO-context.

– Een herverkaveling van het VMBO en MBO, waardoor kwalificatieniveau 1 en 2 in het VMBO terecht komt en kwalificatieniveau 3 en 4 in het MBO.

– De 3 x 2 variant, welke herkenbaar is vanuit de bestaande praktijk; VMBO lagere leerjaren, VMBO hogere leerjaren, MBO.

– De 2 x 3 variant is nog in ontwikkeling, met in de eerste drie jaren een breed programma en in de jaren daarna een specialistisch programma.

Nu is een mooi organisatorisch plaatje snel gemaakt, maar de werkelijkheid is altijd weerbarstiger. Want hoe stem je de financiering van VMBO en MBO af op de nieuwe situatie? En hoe ga je om met het VMBO-examen? Is dat nog wel nodig? Een andere complicerende factor kan zijn dat MBO’s te maken hebben met meerdere VMBO’s die elk op hun eigen wijze het programma vorm hebben gegeven. Ook een VMBO kan met meerdere MBO’s van doen hebben. Dan wordt maatwerk noodzakelijk.

De 3 x 2 variant zal waarschijnlijk op dit moment het meeste voorkomen en eerlijk is eerlijk; sommige varianten lijken ook mij een behoorlijke uitdaging. Maar stel nu dat je niet hoeft te kijken naar allerlei belemmeringen en geen rekening hoeft te houden met je voorgeschiedenis. Je mag helemaal ‘out of the box’. Hoe zou je het Vakcollege dan vorm willen geven? Dan gaat het al snel weer over wat het beste is voor de leerling.